Vandaag ga ik het over sport hebben.
En dat is best bijzonder, aangezien ik al moe word van het kijken naar sport. Sportief? Ik? Bij lange na niet. Ben je mal. Nee nee, ik heb namelijk andere talenten. Zegt men.
Toch is er één sport waar mijn hart sneller van gaat kloppen. En ik net iets sneller van ga lopen. En dat is hockey. Juist ja, met een stokkie. Een blitsgroene in mijn geval met een toepasselijke naam. Roze schoenen, scheenbeschermers, glitterbal. Zelfs een knalroze bitje. Je gaat in stijl of je gaat gewoon niet. Zo simpel is het.
Ik heb jarenlang gehockeyd. Wat meer is dan een partijtje punten drukken en netten laten vibreren. Het is ook hockeyfeesten organiseren, tosti’s bakken en pitchers vullen tijdens de bardienst, mini’s trainen, scheidsrechteren (bah) en op toernooi gaan. Over het laatste onderdeel houd ik wijselijk mijn mond. Wat gebeurt tijdens een toernooi, blijft op het toernooi. Even snel vertaald. Ook was ik groot fan van Floris-Jan Bovelander en Taeke Taekema. En ja, ik droeg ook Oilily-sjaaltjes. Ook daarover houd ik wijselijk mijn mond. Een echt hockeymeisje, dus.
Enfin.
Na tien jaar mezelf niet meer te hebben vertoond op een hockeyveld – in de tussentijd had ik aan andere sporten gesnuffeld – , besloot ik vorig jaar de stick weer op te pakken. Kijk, een Naomi van As zal ik nooit worden, maar als spits Smits doe ik het niet geheel onverdienstelijk. De afslag naar Rio heb ik allang gemist, maar hee, het gaat erom dat ik iets doe. En met plezier. De rol van teammanager of coach zou mij trouwens ook goed passen. Mensen motiveren. Inspireren. En toesnauwen, als het echt niet anders kan. Lijnen uitzetten, opstellingen maken. Het belang van samenwerking aan de kaak stellen. Teamspirit heet dat. Ja, daar houd ik wel van. Dat is helemaal des Doppies.
Ik ben dus een moeilijke sporter. Dat is net zoiets als een moeilijke eter. Maar dan anders. Een tijd geleden hadden we reünie van de middelbare school, waar ik mijn gymleraar sprak. Hij wist zich nog dondersgoed te herinneren dat hij mij op kast kreeg als hij een kast tevoorschijn toverde. Dat ik acute menstruatiepijn fakete wanneer de ringen naar beneden werden getakeld en dat ik voor geen goud de touwen in wilde klimmen, want ‘Ik ben toch geen aap in een oerwoud!’ – (dat heb ik echt gezegd). Maar zodra er een balspel op het programma stond, stond ik vooraan. Wilde ik aanvoerder zijn. Teams indelen. Lekker rammen, schoppen, slaan tegen een bal. Punten scoren. ‘Ben je nog zo fanatiek?,’ vroeg hij me. Gevalletje retorische vraag. Ook met atletiek kon ik helemaal uit mijn dak gaan. In de positieve zin dan. Hordelopen, discuswerpen en zelfs hoogspringen. Man, man, man. Wat vond ik dat machtig. Nog steeds hoor. Maar een tijd geleden ben ik door een atletiekcoach zowat geronseld voor een aantal anabole Oostbloksporten. Daar had ik namelijk het perfecte figuur voor. Ik wist niet of ik moest lachen of moest huilen. Ik wist wel dat ik de juiste beslissing had genomen door weer te gaan hockeyen. Op de donderdagavond. In een heel leuk team.
Ik mag er misschien dan uitzien als een Russische kogelstoter, me gedragen als een verwend (vogel)nest en veel Olympische noten op mijn zang hebben. Diep van binnen ben en blijf ik een hockeymeisje. Punt.
© Tekstbureau Doppie 2016